Bedrijven en banken vragen kredietbeoordelingen voor henzelf en hun financiële producten aan om investeerders een indicatie te geven van hun kredietwaardigheid. De belangrijkste spelers hierbij zijn de Amerikaanse bureaus Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch. Ook landen en regionale overheden krijgen een ‘rating’ van deze instellingen. Het verschil is dat bedrijven betalen voor hun ratings en dat landen ongevraagd een waardering krijgen.

De ratings lopen uiteen van AAA of ’triple A’ (zeer betrouwbaar) tot D (zeer onbetrouwbaar). Hoe lager de waardering, hoe groter de kans dat een bedrijf (of land) een lening niet terugbetaalt. Daarom is de rente bij een lage waardering hoger.

Kritiek

Financiële markten reageren vaak sterk op een verlaging of verhoging van de kredietstatus van een land of bedrijf. Vooral de ‘grote drie’ hebben een grote invloed op het imago van de betreffende onderneming of staat. Een afwaardering van een land heeft ook gevolgen voor de rating van overheidsinstellingen en lokale overheden.

De kredietbeoordelaars, die bekendheid bij het grotere publiek kregen tijdens de financiële crisis in 2008, kregen de afgelopen jaren veel kritiek. Zo gaven zij hoge waarderingen aan producten die samenhingen met Amerikaanse rommelhypotheken, die de financiële wereld in 2008 aan de rand van de afgrond brachten. Ook de vele afwaarderingen van Europese landen kwamen de bureaus op veel kritiek te staan.

Europa wil de macht van de grote kredietbeoordelaars graag breken en eist meer transparantie van de grote drie. De oprichting van een Europese concurrent is voorlopig echter nog niet van de grond gekomen.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl